Allium tricoccum | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Groei in de winter | |||||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||
Allium tricoccum Aiton (1789) | |||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||
Allium tricoccum op Wikispecies | |||||||||||||||||
|
Allium tricoccum is een overblijvend bolgewas uit Noord-Amerika.[1] Het behoort tot het geslacht Allium (look), waartoe ook uien, knoflook en prei behoren. De plant groeit in het wild in vochtige bossen en aan bosranden, voornamelijk in de oostelijke Verenigde Staten en in het oosten van Canada.[2] De plant heeft lange, smalle bladeren en lijkt erg op daslook, maar bij Allium tricoccum lopen de bladeren al in de winter uit en verwelken nog voor de bloei in juli. De Engelse naam voor de plant is 'ramps' of 'wild leek' (wilde prei). Zowel de bladeren als de bol zijn eetbaar en worden in de Noord-Amerikaanse keuken gebruikt vanwege de milde knoflooksmaak. Indianen gebruikten de plant voor haar geneeskrachtige eigenschappen. Allium tricoccum komt voor in grote kolonies en opvallend is de intense knoflookgeur in de omgeving van zo'n kolonie.
Allium tricoccum werd voor het eerst beschreven in 1789 door de Schotse botanicus William Aiton in Hortus Kewensis, een catalogus van planten die gekweekt werden in Kew Gardens.[3] De soortaanduiding tricoccum verwijst naar de drie zaden van de vrucht.