Barnsteen | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Mineraal | ||||
Chemische formule | C10H16O | |||
Kleur | honinggeel, oranje, geelwit, hyacintrood. Zelden is barnsteen blauw, groenachtig en zwart | |||
Streepkleur | wit | |||
Hardheid | 2,0-2,5[1] | |||
Gemiddelde dichtheid | 1,06-1,10[1] | |||
Glans | vetglans, mat | |||
Breuk | schelpvormig | |||
Kristaloptiek | ||||
Brekingsindices | 1,537-1,545[1] | |||
Dubbele breking | geen | |||
Dispersie | geen | |||
Fluorescentie | blauwachtig wit, geelgroen, birmiet | |||
Luminescentie | blauwachtig, geel | |||
Pleochroïsme | geen | |||
Overige eigenschappen | ||||
Veredeling | verhitten in olie, persen na verwarming | |||
Bijzondere kenmerken | wordt door wrijving elektrisch geladen | |||
Lijst van mineralen | ||||
|
Barnsteen (Engels: Amber) is een fossiele hars die afkomstig is van naaldbomen. Deze bomen werden veelal aangeduid met de wetenschappelijke soortnaam Pinus succinifera. De hars is miljoenen jaren geleden uit de bomen gedropen en daarna versteend. Barnsteen stamt uit het Mesozoïcum tot aan het Kwartair. Barnsteen is meestal warmgeel tot donkerrood van kleur, maar er bestaan ook meer groen-, blauw- of zelfs zwartgekleurde soorten. Doorzichtige barnsteen wordt algemeen het mooist gevonden en is het kostbaarst.
Mineralogisch bezien heeft barnsteen een amorfe structuur. Het is vrij zacht, de hardheid bedraagt 2-2,5 (schaal van Mohs).