Bogislaw XIV van Pommeren | ||
---|---|---|
Hertog van Pommeren-Stettin | ||
Regeerperiode | 1620 - 1625 | |
Voorganger | Frans | |
Administrator van Cammin | ||
Regeerperiode | 1623 - 1637 | |
Voorganger | Ulrich van Pommeren | |
Opvolger | Ernst Bogislaw van Croÿ | |
Hertog van Pommeren | ||
Regeerperiode | 1625 - 1637 | |
Voorganger | Filips Julius (Wolgast) | |
Opvolger | Zweedse bezetting | |
Huis | Huis Greifen | |
Vader | Bogislaw XIII van Pommeren | |
Moeder | Clara van Brunswijk-Lüneburg | |
Geboren | 31 maart 1580 Barth | |
Gestorven | 10 maart 1637 Stettin | |
Begraven | Slotkerk in Stettin | |
Echtgenote | Elisabeth van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg | |
Religie | Luthers |
Bogislaw XIV (Barth, 31 maart 1580 - Stettin 10 maart 1637) was de laatste zelfstandige hertog van Pommeren. Hij werd in 1620 hertog van Pommeren-Stettin en volgde in 1623 zijn broer Ulrich op als administrator van het bisdom Cammin. Ten slotte erfde hij in 1625 het hertogdom Pommeren-Wolgast, zodat hij heel Pommeren onder zijn heerschappij verenigde. Tijdens de laatste jaren van zijn regering werd Pommeren meegezogen in de Dertigjarige Oorlog en werd het land bezet door keizerlijke en Zweedse legers.
Bogislaw was de laatste mannelijke vertegenwoordiger van het Pommerse hertogelijke huis, de Greifendynastie. Toen hij in 1637 kinderloos overleed, maakten zowel Brandenburg als Zweden aanspraak op het hertogdom. In 1648 werd Pommeren bij de Vrede van Westfalen verdeeld in een Zweeds en Brandenburgs deel.[1]