De burgerlijke dood (Latijn: civiliter mortuus) was een straf waarbij men door de overheid als dood werd beschouwd. Men was niet langer een rechtssubject en werd rechtsonbekwaam. Juridisch gezien bestond de persoon niet meer en werd zijn natuurlijke persoonlijkheid ontnomen. De burgerlijke dood had dezelfde juridische gevolgen als een "werkelijke" dood: het vermogen van die persoon werd verdeeld over zijn erfgenamen, zijn eventuele huwelijk werd ontbonden en hij kon geen rechtshandelingen meer stellen (zoals bv. contracten sluiten). Een persoon die burgerlijk dood was verklaard kon ook niet getuigen. Iemand die burgerlijk dood was verklaard kon bovendien gewoon worden vermoord zonder dat de dader gestraft werd. Dit had tot gevolg dat iemand die burgerlijk dood was verklaard daarna vaak ook in het echt niet lang meer te leven had, bijvoorbeeld als men wraak wilde nemen.