Chitine | ||||
---|---|---|---|---|
Structuurformule en molecuulmodel | ||||
Structuurformule van twee aan elkaar gekoppelde chitine-eenheden
| ||||
Algemeen | ||||
Molecuulformule | (C8H13NO5)n | |||
Andere namen | poly-(N-acetyl-1,4-β-D-glucopyranosamine) | |||
CAS-nummer | 1398-61-4 | |||
EG-nummer | 215-744-3 | |||
Wikidata | Q161219 | |||
Beschrijving | Hard, natuurlijk voorkomend biopolymeer | |||
LD50 (ratten) | (intraveneus) 50 mg/kg | |||
Fysische eigenschappen | ||||
Aggregatietoestand | vast | |||
Kleur | wit tot lichtbruin, afhankelijk van de bron | |||
Tenzij anders vermeld zijn standaardomstandigheden gebruikt (298,15 K of 25 °C, 1 bar). | ||||
|
Chitine is een polysacharide (ontdekt door Henri Braconnot in 1811), die voorkomt als bouwstof in de celwanden van schimmels en in het exoskelet van geleedpotigen, zoals insecten, kreeftachtigen en spinnen, waarbij het zorgt voor de stevigheid, ook van de pantsers. Chitine is, na cellulose, de meest voorkomende biopolymeer op aarde.
Chemisch gezien is chitine vergelijkbaar met cellulose. Bij chitine is de C-2 OH-groep in de glucosemonomeer vervangen door een aceetamidegroep. Chitine is de β-1,4-polymeer van N-acetylglucosamine. Net als cellulose is chitine erg sterk.
Er bestaan drie varianten van chitine: