Een converso was een jood die in Spanje of Portugal, veelal gedwongen, bekeerd was tot het katholicisme. De joden zelf spreken van anusim, gedwongenen. De oorsprong van het begrip ligt in de 14e-15e eeuw, maar strekt zich - bij uitbreiding - uit tot de geschiedenis van de 20e eeuw.
Deze bekering tot het katholicisme vond vaak plaats onder bedreiging, politieke druk en door discriminatie. Ze werden met de beledigende term marranos (maranen) aangeduid: het woord marrano betekent in het Spaans viezerik of varken. Tegenwoordig wordt het woord in Spaanstalige landen nog steeds in deze betekenis gebruikt. Al in 1380 onder Johan I van Castilië werd het gebruik van dit soort woorden om joden aan te duiden verboden. Het woord wordt door joden als zeer kwetsend ervaren, omdat voor beiden het varken een onrein dier is.
In de Spaanse Nederlanden werd ook het scheldwoord spekjood gebruikt, om aan te geven dat de joden hun omgeving trachten te misleiden door in het openbaar varkensvlees te eten .[1]