Diffusionisme is een theorie over de verspreiding van cultuurelementen zoals ideeën, technologieën, religies en talen door onderlinge contacten. Een belangrijke basisaanname is dat culturele innovatie zeldzaam is en dat het overeenkomsten verklaart door cultuuroverdracht.
Het diffusionisme ontwikkelde zich in de negentiende eeuw als reactie op het evolutionisme dat een autonome ontwikkeling veronderstelde van primitieve samenlevingen tot complexe. Waar het evolutionisme een nomothetische veralgemenende benadering was, richtte het diffusionisme zich juist op een idiografische of particulariserende aanpak.
Er worden wel drie vormen onderscheiden:
Tegenwoordig is de theorie van diffusionisme grotendeels afgeschreven. Het ontbrak het diffusionisme aan een verklarende methodiek en veldwerk toonde in toenemende mate aan dat innovatie wel degelijk onafhankelijk van elkaar voorkwam, zoals landbouw op vele plaatsen onafhankelijk tot ontwikkeling kwam.
Daarnaast werd binnen het diffusionisme vooral gezocht naar overeenkomsten en werden verschillen grotendeels genegeerd. Zodra die wel beschouwd werden, viel op dat culturen lange tijd naast elkaar konden leven zonder elkaars cultuur over te nemen. Zo hebben pastorale samenlevingen millennialang naast agrarische samenlevingen gewoond. Om cultuurelementen over te nemen, moet er allereerst een noodzaak zijn om dat te doen en moet aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn. Zo is urbanisatie een complex proces dat niet in gang treedt op het moment dat een cultuur zich bewust wordt van urbanisatie in een andere cultuur.
Deze kritiek betekent niet dat er geen sprake is van cultuuroverdracht, maar dat dit proces anders verloopt dan de theorie van diffusionisme beschrijft. Om van diffusie te kunnen spreken moet aangetoond zijn dat culturen met elkaar in contact zijn geweest voordat de ontvangende cultuur de verandering overnam, dat er een opmerkelijke overeenkomst is tussen de betreffende cultuurelementen en moet ook worden aangetoond hoe en waarom de overdracht plaatsvond.