Floris Adriaan van Hall | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Algemeen | ||||
Volledige naam | Floris Adriaan baron van Hall | |||
Geboren | Amsterdam, 15 mei 1791 | |||
Overleden | 's-Gravenhage, 29 maart 1866 | |||
Partij | moderaten (tot 1849); pragmatisch liberaal (vanaf 1849) | |||
Religie | Nederlands Hervormd | |||
Titulatuur | mr. | |||
Functies | ||||
1832 - 1839 | lid Provinciale Staten van Holland | |||
1840 - 1848 | lid Provinciale Staten van Noord-Holland | |||
1842 - 1844 | Minister van Justitie | |||
1843 - 1844; jan-mei 1854 |
Minister van Financiën ad interim | |||
1844 - 1848; 1860 - 1861 |
Minister van Financiën | |||
1848 | buitengewoon lid Tweede Kamer der Staten-Generaal | |||
1849 - 1856;[1] 1858 - 1860 |
lid Tweede Kamer der Staten-Generaal | |||
1853 - 1856 | Minister van Buitenlandse Zaken | |||
juni-sept 1853[2] | Minister van Rooms-Katholieke Eredienst ad interim | |||
feb-apr 1860[3] | Minister van Buitenlandse Zaken ad interim | |||
|
Floris Adriaan baron van Hall (Amsterdam, 15 mei 1791 – Den Haag, 29 maart 1866) was een belangrijk Nederlands staatsman uit het midden van de negentiende eeuw, afkomstig uit de familie Van Hall. Als moderaat vertegenwoordiger van de Amsterdamse handels- en bankierswereld, was hij een behendig politicus, die zowel vóór als na 1848 een voorname rol speelde.
Hij studeerde rechten te Amsterdam en Leiden, promoveerde in laatstgenoemde stad en vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad. Aldaar praktiseerde hij tot 1842, toen de koning hem als opvolger van Cornelis Felix van Maanen tot minister van Justitie en anderhalf jaar later tot minister van Financiën benoemde. In deze laatste functie saneerde hij in 1844 de staatsfinanciën met een gedwongen ("vrijwillige") geldlening. In 1847 kon er dankzij hem zelfs een overschot worden geboekt. Sinds 1849 was hij lid van de Tweede Kamer, totdat hij in 1853 na Johan Rudolph Thorbecke de de facto nieuwe kabinetsleider in het kabinet-Van Hall-Donker Curtius werd en de gemoederen na de Aprilbeweging tot bedaren wist te brengen. Hij werd in april 1856 door koning Willem III in de adelstand verheven. Sindsdien mocht hij zich baron noemen. Op 23 februari 1860 werd hij door Willem III voor de periode van één jaar benoemd tot president van wat informeel het kabinet-Van Hall-Van Heemstra ging heten. Van Hall weigerde om gezondheidsredenen een benoeming tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.