Franskiljons

Franskiljons ('kleine Fransen', 'Fransmannekes') is een spottende benaming voor de elitaire bewoners van Vlaanderen en Brussel die het Frans hanteren als primaire taal.

Franskiljons gebruikten het Frans onderling en als huistaal en waar dat maar mogelijk was ook in het openbaar als voertaal. Zij maakten nooit meer dan 3 à 5 procent van de bevolking uit. Met het dienstpersoneel sprak men de plaatselijke Nederlandse spreektaal. Het fenomeen - versterkt door de onafhankelijkheid van België in 1830 en bijgevolg het zich afzetten tegen 'Holland' - deed zich vooral voor in de adel en de hogere klassen en vond navolging bij de burgerij die zich wilde spiegelen aan deze elite. Niet alleen in Brussel, Antwerpen, Gent, maar ook in kleinere steden als Aalst, Mechelen, Brugge, Kortrijk, Lier, Hasselt, Leuven en Tienen, en in de kustbadplaatsen (vooral Oostende) waar rijken hun villa's bouwden, deed dit fenomeen zich voor. Franskiljons maakten een voornaam deel uit van de hogere burgerij in Vlaanderen en ook in Brussel. Soms stamden zij uit een lager burgerlijk milieu dat zich had opgewerkt, of waaruit zij zich persoonlijk hadden opgewerkt. Hun voorkeur ging uit naar het Frans, waarin zij hun hogere opleidingen hadden gevolgd.

Franstaligheid in Vlaanderen was dikwijls een uiting van snobisme en niet zelden potsierlijk 'Frans met haar op'.[1] Franstaligen maakten de financiële en maatschappelijke elite van België uit.

  1. Zie daarvoor de figuur Meneer Pheip in de Nerostrip (gebaseerd op graaf Jean Lippens, burgemeester van Moerbeke-Waas).

From Wikipedia, the free encyclopedia · View on Wikipedia

Developed by Nelliwinne