Met Friese vrijheid wordt het ontbreken van feodale instituties in het middeleeuwse Friesland bedoeld. Dit betreft het gebied dat werd bewoond door Friezen, met name de huidige Nederlandse provincies Groningen en Friesland, het gewest West-Friesland, en verder in Duitsland de districten Oost-Friesland, Noord-Friesland en het gebied ronde de Wezermonding. De Friese kuststreken waren volgens de historicus Marc Bloch – net als de Zwitserland – een van de weinige gebieden in Europa die niet gefeodaliseerd waren. Zowel het leenstelsel als persoonlijke onvrijheid (horigheid) ontbraken hier, terwijl de macht van adellijke grootgrondbezitters werd ingeperkt door republikeinse bestuursstructuren.
De Friese vrijheid is een onderwerp van sagen en het thema is beladen met allerlei ideologiën. Politieke bewegingen als de Nederlandse Opstand, de Patriottenbeweging, het 19e-eeuwse liberalisme en het nationaalsocialisme beriepen zich op de erfenis van de Friese vrijheid. In de provincie Fryslân is het begrip van Friese vrijheid, vooral na de gebeurtenissen op Kneppelfreed (1951), sterk verweven geraakt met de wens om de eigen taal te mogen gebruiken. Ook regionale bewegingen in Noord-Nederland en Noordwest-Duitsland maken gebruik van de retoriek van Friese vrijheid. De vertegenwoordigers van het politieke en bestuurlijke bestel dat de Friese vrijheid wordt genoemd, worden vaak als Vrije Friezen gekenschetst. Daarbij gaat het dus niet om etnische Friezen of Friestaligen.[1]