Geschiedenispolitiek is het uitoefenen van politieke invloed op de studie, de interpretatie en het benadrukken of juist verzwijgen van gebeurtenissen uit het verleden. Die invloed uit zich niet alleen in formele besluiten, maar ook in de communicatie door bewindvoerders in toespraken en geschriften,[1] en in officiële herdenkingen en monumenten. Op die manier kan het beleid (mee-) bepalen hoe de geschiedenis in het collectief geheugen geschreven en doorgegeven wordt. Vooral sedert de eeuwwisseling is geschiedenispolitiek ook meer wetenschappelijk onderzocht.[2][3]
Traditioneel wordt politieke sturing van de geschiedschrijving geassocieerd met totalitaire regimes die via deze vorm van propaganda een specifieke versie van de geschiedenis opleggen, om concurrerende perspectieven over het verleden te elimineren. Deze "autoritaire geschiedenispolitiek" zou dan staan tegenover een "democratische herinneringscultuur", met volgens sommige historici de culturele canon als een tussenvorm.[4] Maar ook al in vroegmodern Europa was het verleden een belangrijke bron van autoriteit en legitimiteit.[2] Soms wordt geschiedenispolitiek officieel beleid om met een omstreden verleden in het reine te komen, zoals Duitsland na de Tweede Wereldoorlog, of de Spaanse Wet van 2007 op de historische herinnering om de slachtoffers van de Spaanse Burgeroorlog in eer te herstellen.