Godsvrouw van Amon (Egyptisch: ḥm.t nṯr n ỉmn) was in het oude Egypte de titel van de opperpriesteres in de Amoncultus met centrum in Thebe, de belangrijkste stad gedurende het 2e millennium v.Chr. (circa 2160 v.C.). Dit ambt had evenzeer politieke als religieuze betekenis, omdat die twee sferen in het Oude Egypte zeer nauw met elkaar waren verbonden. Dagelijkse contacten tussen opperpriesteres en farao waren een noodzaak, aangezien beiden de tempelrituelen samen uitvoerden en de orakels interpreteerden. De opperpriesteres was dan ook zelf een vrouw van het hof.
Aan het eind van de 18e dynastie van Egypte bleef de functie open. Ze werd als machtige positie pas in de 20e dynastie van Egypte opnieuw ononderbroken ingevuld tot 525 v.Chr., toen het Perzische Rijk met zijn aanvallen tegen de inheemse heersers van de 26e dynastie van Egypte begon.