Historicisme is de theorie die stelt dat de geschiedenis zich onwrikbaar en onvermijdelijk volgens vaste wetten, die kunnen worden ontdekt, naar een bepaalde eindsituatie beweegt. Het historicisme is dus vaak verbonden met het historisch determinisme of het idee dat er een uiteindelijk (eind)doel in de geschiedenis zit. Breder kan men onder historicisme ook het idee verstaan dat bepaalde concepten en ideeën slechts kunnen worden begrepen binnen hun specifieke tijdperk.
Verder speelt deze theorie ook een rol in verscheidene religies, bijvoorbeeld in het christendom onder de vorm van het millenialisme: het geloof in het Duizendjarig vrederijk dat na de Wederkomst van Jezus gesticht zal worden. Ook in de filosofische stroming van het poststructuralisme spreekt men weleens van "nieuw historicisme" om de visie te beschrijven dat alle vragen beantwoord moeten worden binnen de specifieke culturele en historische context waarbinnen ze gesteld worden. Dit gebruik van de term historicisme is echter eerder verwant aan historisme.
Sporen er van zijn al terug te vinden in het werk van de Italiaanse filosoof Giambattista Vico en Michel de Montaigne, maar het historicisme zou pas volledig ontwikkeld worden in de Romantiek, en met name in het werk van G.W.F. Hegel. Bekende moderne historicisten zijn onder anderen Auguste Comte, Johann Gottlieb Fichte, Karl Marx en Arnold Joseph Toynbee geweest. Bekende critici van deze stroming zijn Jean-François Lyotard en Karl Popper, voornamelijk diens werk The Poverty of Historicism (1957).