De Indo-Arische migratie-theorie is een hypothese die het ontstaan van de Vedische beschaving in het noorden van India verklaart als een gevolg van de migratie van herders tijdens de Bronstijd rond 1500 v.Chr. van buiten het Indisch subcontinent. Deze herders zouden een Indo-Arische taal hebben gesproken en zich met de oorspronkelijke bevolking hebben vermengd om zo de Vedische beschaving te vormen.
In de 19e en begin 20e eeuw werd verondersteld dat het ging om een grootschalige invasie. In de Veda's worden de ā́rya omschreven als een strijdlustig volk. Bijgestaan door oorlogszuchtige goden als Indra en Agni binden ze in door paarden getrokken strijdwagens de strijd aan. De conflicten met de dasa die zich in pura (forten) verschanst hadden, werden als bewijs gezien dat de Indo-Ariërs veroveraars waren die de oorspronkelijke bevolking hadden onderworpen. Het Indiase kastenstelsel zou volgen uit een poging om de raciale zuiverheid zo veel mogelijk te bewaren waarbij het stelsel van varna's tot een rigide kastenstelsel gevormd werd.
In de loop van de 20e eeuw kwamen er steeds meer aanwijzingen dat er geen sprake was geweest van een enkele invasie, maar van een complex beeld van meerdere golven van nieuwkomers die zich met de oorspronkelijke bevolking van het subcontinent mengden. De nieuwkomers brachten hun taal, religie en kennis mee. Uit de culturele interactie ontstond de Vedische cultuur die zich later over heel India zou verspreiden.