Kraakbeen (Latijn: cartilago)[1] is een speciale vorm van bindweefsel met een elastisch karakter als gevolg van eigenschappen van de extracellulaire matrix. Kraakbeen kan grote druk weerstaan (stootkussenfunctie), maar heeft weinig trekvastheid, in tegenstelling tot bot.
Kraakbeen is te vinden in vele gebieden van het lichaam, met inbegrip van het articulaire oppervlak van de botten, de ribbenkast, het oor, de neus, de bronchiale buizen en de tussenwervelschijven.
Kraakbeen, twee tot drie milimeter dik, in de menselijke botten heeft een wrijvingsweerstand die lager is dan die van een nat ijsblokje dat over een gladde ijsbaan glijdt. Beweging houdt het kraakbeen gezond terwijl extreme belasting voor afbraak zorgt als het kraakbeen de tijd niet kreeg om zich aan die belasting aan te passen. Ook het kraakbeen volgt hier de wet van Wolff. Artrose is een ziekte van het kraakbeen.[2]
Ongeveer vijf procent van het kraakbeen bestaat uit gespecialiseerde cellen, die voortdurend extracellulaire matrix produceren. Deze intercellulaire component bestaat voornamelijk uit water en is opgebouwd uit een netwerk van collageenvezels met proteoglycanen, hyaluronan en elastinevezels. Afhankelijk van de relatieve hoeveelheden van deze componenten kan deze tussenstof dik viskeus zijn of gel-achtig.
Kraakbeen wordt ingedeeld in hyalien, fibreus en elastisch kraakbeen.
In tegenstelling tot ander bindweefsel bevat kraakbeen bij volwassenen geen bloedvaten of zenuwen. Chondrocyten zijn kraakbeencellen die ingebed liggen in holtes (lacunae) binnen de kraakbeenmatrix. De chondrocyten worden gevoed via diffusie, zo worden ook afvalstoffen afgevoerd. De druk die bij belasting ontstaat, genereert de benodigde pompwerking. Vanwege het ontbreken van bloedvaten groeit en herstelt kraakbeen langzamer dan andere bindweefselsoorten.