Leucospermum | |||
---|---|---|---|
Leucospermum gueinzii, in knop, tijdens het openen en met een volledig ontwikkeld hoofdje | |||
Taxonomische indeling | |||
Geslacht | |||
Leucospermum R.Br. (1810) | |||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||
Leucospermum op Wikispecies | |||
|
Leucospermum is een geslacht van groenblijvende, rechtopstaande, soms kruipende struiken dat behoort tot de familie Proteaceae, met achtenveertig beschreven soorten. De soorten zijn goed herkenbaar als Leucospermum aan de lange uitstekende stijlen met een verdikte punt, die samen de bloemenkop het uiterlijk geven van een speldenkussen. De gebruikelijke namen voor de soorten in dit geslacht zijn 'speldekussing' en 'luisiesbos' in het Afrikaans en 'pincushion' of 'lousebush' in het Engels. Leucospermum-soorten zijn te vinden in Zuid-Afrika, Swaziland, Zimbabwe en Mozambique.
De struiken hebben meestal een enkele stam aan hun basis, maar sommige soorten groeien uit een ondergrondse wortelstok, vanwaaruit de plant weer kan uitgroeien als de bovengrondse biomassa is afgebrand.
Een grotere groep soorten is voor het overleven van branden afhankelijk van de zaden. Bij alle soorten worden zaden verzameld door mieren, die deze meenemen naar hun ondergrondse nesten om zich te voeden met hun mierenbroodje (een zaadverspreidingsstrategie die bekend staat als myrmecochorie). Dit zorgt ervoor dat de zaden niet verbranden.
Leucospermum-soorten hebben meestal zittende, enkelvoudig, meestal leerachtige, vaak zacht harige, verspreide bladeren, met een gave bladrand of vaker, met 3-17 stompe tanden met verdikte, benige punten en zonder steunblaadjes aan hun voet.
De bloemen staan met vele samen in hoofdjes met aan de onder- of buitenkant een omwindsel van schutbladen. De tweeslachtige bloemen zelf staan op een gemeenschappelijke bloembodem die cilindrisch, kegelvormig of vlak kan zijn en hebben een schutblaadje aan hun basis. De bloemen hebben een bloemdek dat behaard is aan de buitenkant, vooral aan de top, en bestaat uit vier bloemdekbladen die onderaan zijn samengegroeid tot een buis. Meestal zijn de vier helmknoppen elk direct vergroeid met de toppen van de vrije delen van de lobben van het bloemdek, en slechts bij een paar soorten is er een zeer korte helmdraad aanwezig, die verder naar beneden niet meer van de bloemblaadjes te onderscheiden is.
Nog in de knop, wordt het stuifmeel overgedragen van de helmknoppen naar de "pollenpresentator", een verdikking aan het uiteinde van de stijl. Als de knop zich gaat openen groeit de stijl aanzienlijk en scheurt door naden tussen de twee bloemdeklobben die van het midden van de bloemhoofd afgekeerd zijn. De bloemdeklobben blijven alle vier aan elkaar vastgemaakt, of met drie of de vier vrije lobben krullen allemaal afzonderlijk terug naar de bloembuis (zoals deksel van een sardineblikje). Het bovenstandig vruchtbeginsel bestaat uit één vruchtblad en bevat één enkele zaadknop, en wordt omringd door vier kleine schubben. De vrucht is een eivormige of bijna bolvormige noot.[1]