Mardijkers waren vrijgemaakte slaven in de kolonie Nederlands-Indië. 'Mardijker' was een verzamelnaam voor alle vrijgelaten, hoofdzakelijk christelijke slaven en hun afstammelingen.
De Portugezen gebruikten in hun koloniën al in de zestiende eeuw de term mardicas, afgeleid van het Sanskriet-woord maharddhika, "zeer rijk, voorspoedig of machtig". In het oude Java werd daarmee gedoeld op een vrij man, iemand die niet meer in slavernij of pandelingschap (schuldslavernij) leefde. In het Bahasa Indonesia leeft het woord voort als merdeka, dat "vrij" betekent. Zowel de Portugezen als later de Nederlanders namen de term over, verbasterden hem en gebruikten hem vooral om christelijke ex-slaven aan te duiden.