Het modernisme is een vooral rooms-katholiek, theologisch verzamelbegrip uit de 19e en begin van de 20e eeuw voor filosofische en theologische opvattingen, die zijn gebaseerd op een nadruk op enerzijds de historisch-kritische hermeneutiek van Bijbelse en andere geloofsdocumenten en anderzijds op de individuele geloofservaring. De aanvankelijke doelstelling van de modernisten was het verzoenen van de kerkelijke boodschap met de actuele ontwikkelingen in de wetenschap, filosofie en maatschappij (dit laatste meer bepaald door onder andere te beweren dat men de emancipatie van de leek in politiek en samenleving nastreefde).
Een van de belangrijke punten uit deze stroming is het afscheid nemen van het supranaturalisme (van de bovennatuur) en het bestrijden van de historiciteit van geloofswaarheden (dogma's). Het modernisme bepleitte tegenover het supranaturalisme en de neoscholastieke traditie een grotere waardering voor de natuurlijke openbaring (zoals in de natuurlijke theologie), benadrukking van de taalgebonden en cultureel-historische omstandigheden waarin dogma's zijn vervat en erkenning van een waarheidsgehalte in de pretenties van andere godsdiensten (zoals in het irenisme). Kenmerkende exponent van modernistische opvattingen is het historicisme.
Belangrijke vertegenwoordigers van het modernisme waren de Brit George Tyrrell en de Franse theologen Joseph Turmel en Alfred Firmin Loisy. Loisy verklaarde de inspiratie van de H. Schrift slechts begrensd geldig en benadrukte een pantheïstische zienswijze tegenover de transcendentie van God. Tyrrell meende dat de openbaring niet te verzoenen is met de leerstellige aanspraken van de kerk.