Natuurbranden in het noordpoolgebied zijn een jaarlijks tussen mei en oktober terugkerend fenomeen in grote delen van Alaska, Canada, Groenland, het noorden van Scandinavië en Siberië. Uit onderzoek is echter reeds in 2013 gebleken dat de branden in omvang en frequentie toenemen.[1][2]
Op zichzelf zijn deze branden niet per se nadelig voor de natuur. Na een brand schieten nieuwe grassen en struiken op die dieren aantrekken (gras en wilgenscheuten voor elanden, bessenstruiken voor beren, …), gaat de as de bodem voeden, en wordt dicht struikgewas opgeruimd en de bodem verwarmd (wat de drainage ten goede komt). Soms worden branden zelfs aangestoken in het kader van natuurbeheer.[3]
Grote en langdurige branden hebben echter ook nadelen voor natuur en milieu. Zo is er de uitstoot van:
De branden verstoren ook de ecosystemen in het noorden. Door de luchtvervuiling en droogte verandert de plantenwereld: er verschijnen en verdwijnen planten op onverwachte plekken. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot een halvering van de rendierpopulatie in sommige gebieden, omdat de dieren hun voedselbron, het korstmos, niet meer wisten te vinden.[6]
Naast de meer zichtbare bosbranden ontstaan in het Noordpoolgebied vaak ook branden met grondvuur. Dit vuurtype is nog schadelijker dan klassieke bosbranden, omdat het vuur lange tijd aanhoudt, en niet te bestrijden valt met bluswater of zelfs een regenbui.[6]