Met de oud-Egyptische architectuur worden de bouwstijlen aangeduid zoals gebruikelijk in het Oude Egypte. Deze beschaving beslaat een periode van zo'n 3.000 jaar die door historici in verschillende perioden is opgesplitst. De bouwkunst begint bij de bouw van de eerste Mastabagraven aan het begin van het 3e millennium v.Chr. en eindigt bij de inname van Egypte door Alexander de Grote in 332 v.Chr. De bekendste voorbeelden zijn de Egyptische tempels en de piramiden. Opvallende elementen zijn de obelisken en de papyruszuilen waarvan het kopstuk geïnspireerd is op papyrusriet. Er zijn verschillende invloeden van buitenaf op de bouwstijlen te herkennen. Uiteindelijk mondde het uit op de overgang met de Griekse en later de Romeinse architectuur.
Om de oud-Egyptische architectuur te bestuderen is men vooral aangewezen op de grotere monumenten, zoals tempels en piramiden. Dat komt doordat de meeste bouwwerken zoals huizen en zelfs de paleizen en de fortificaties van leemsteen (in de zon gebakken klei) en kalksteen werden gemaakt, materiaal dat veel voorkwam in de omgeving. Ook de woningen bestonden uit leemsteen. Bij de overstromingen van de Nijl werd deze substantie echter geleidelijk weggespoeld. Alleen de grote monumenten werden van grote blokken graniet gemaakt en zijn hierdoor beter bewaard gebleven. Ook veel ornamenten, zoals dromos en obelisken, zijn gemaakt van graniet. Er is echter wel een groot aantal arbeidersdorpen opgegraven, zoals die van Deir el-Medina vlak bij de Vallei der Koningen.