Pterodactylus Status: Uitgestorven, als fossiel bekend Fossiel voorkomen: Laat-Jura | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
![]() | |||||||||||
Pterodactylus antiquus | |||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||
| |||||||||||
Geslacht | |||||||||||
Pterodactylus Cuvier, 1809 | |||||||||||
Typesoort | |||||||||||
Pterodactylus antiquus Cuvier, 1819 | |||||||||||
![]() | |||||||||||
Afbeeldingen op ![]() | |||||||||||
Pterodactylus op ![]() | |||||||||||
|
Pterodactylus[1][2] is een geslacht van uitgestorven vliegende reptielen, een pterosauriër behorend tot de groep van de Pterodactyloidea, dat 150 miljoen jaar geleden leefde tijdens het Laat-Jura.
Pterodactylus was de eerste pterosauriër die ontdekt werd, rond 1780 in Duitsland. Het fossiel liet een wezen zien dat er heel anders uitzag dan enig thans nog levend dier. Het overtuigde, samen met de ook rond die tijd gevonden Mosasaurus, veel geleerden ervan dat dieren konden uitsterven, en dat de aarde enorm oud was en vroeger bevolkt werd door heel andere levensvormen. Georges Cuvier gaf het dier in 1809 zijn geslachtsnaam Pterodactylus, die 'vleugelvinger' betekent, omdat het een vlieghuid had die aan de lange vierde vinger vastzat. Hij toonde ook aan dat het een reptiel was, terwijl andere wetenschappers gedacht hadden dat het om een vleermuis ging of een vogel.
In het begin kreeg iedere nieuwe pterosauriërsoort die daarna ontdekt werd de naam Pterodactylus en zo werden er 105 soorten benoemd voor het geslacht. Later kregen die soorten vaak hun eigen geslachtsnaam. Ook werd duidelijk dat veel soorten samengevoegd konden worden. Fossielen die maar weinig verschilden of jonge dieren hadden namelijk ten onrechte een aparte naam gekregen. Tegenwoordig wordt nog maar één soort in het geslacht Pterodactylus erkend: Pterodactylus antiquus.
Pterodactylus is bekend van vrij veel fossielen uit de Solnhofener kalksteen. Dit gesteente heeft de eigenschap dat het de resten heel goed conserveert. Niet alleen het skelet is zo in ieder detail bekend, maar ook afdrukken van delen die op zich vergaan zijn, zoals de vlieghuiden, zijn bewaard gebleven. Hierdoor weten we dat Pterodactylus een vacht had en vermoedelijk warmbloedig was. Op de nek had hij manen en op het hoofd een schedelkam van zacht bindweefsel. De meeste fossielen zijn van jonge dieren en vrij klein; volwassen kon Pterodactylus een vleugelspanwijdte bereiken van minstens een meter.
Pterodactylus was een goede en behendige vlieger maar kon ook goed lopen doordat hij lange middenhandsbeenderen had. Staande zocht hij met zijn lange hals en spitse bek naar kleine ongewervelden in de modder.