De Tervinghi of Terwingen ("bosbewoners") waren een Gotisch volk in de 3e en 4e eeuw na Christus. Ze vestigden zich aan het einde van de 3e eeuw tot de komst van de Hunnen in Europa rond 375 in een gebied dat wordt aangeduid als Gutþiuda ten noorden van de benedenloop van de Donau. Uit deze volksstam kwamen zowel de gekerstende Goten als de latere Aquitaanse Goten voort die in de 6e eeuw als Visigoten werden aangeduid ter onderscheid van andere Goten, de Ostrogoten.
Nadat de Goten uit elkaar gingen in Terwingen [1] en de Greuthingi die ten oosten van de Dnestr woonden, vestigden de Terwingen zich aan het einde van de 3e eeuw - nadat keizer Aurelianus de provincie Dacia had opgegeven - ten noorden van de benedenloop van de Donau. [2] Zo bewoonden ze een gebied (Gotisch Gutþiuda; Latijn Gothia), dat direct aan het Romeinse Rijk grensde, en bij talrijke gelegenheden betrokken was bij militaire conflicten met de Romeinen. Door de invasie van de Hunnen in 375 splitsten de Terwingi zich in verschillende groepen, waarvan de meeste Gutþiuda verlieten. Een deel van de Terwingen vestigde zich op Oost-Romeinse bodem, veilig voor aanvallen van de Hunnen.
De Terwingen noemden zichzelf ook Visi, "de goede, edele", maar als vrije bewoners in Germanië verschilden ze sterk van de latere Visigoten. [3] De keizerlijke Visigoten werden in de Getica van Jordanes [4] al ten onrechte als Westgoten geïnterpreteerd. [5] Nadien werden de woorden ‘Tervingi’ en ‘Greutungi’ alleen nog genoemd in heldenverhalen[6]