Als thatcherisme (Engels Thatcherism) worden het beleid en de politieke stijl aangeduid die Margaret Thatcher, premier van het Verenigd Koninkrijk van 1979 tot 1990, in haar land introduceerde. Het betreft hier geen vastomlijnde ideologie, maar eerder een politieke praktijk die elementen van traditioneel Brits conservatisme, nationalisme en (neo-)liberalisme in zich verenigde. De eerste die het thatcherisme benoemde was de socioloog Stuart Hall in het CPGB-blad Marxism Today. Volgens Hall was Thatchers boodschap niet alleen een voortzetting, feller van toon, van staand beleid van de Conservative Party, maar een nieuw fenomeen dat aansloot bij de individualistische tijdgeest.[1] Later werd het een zelfbenoeming met positieve connotaties voor Thatcher bewonderaars, de Thatcherites.
Zowel de exacte definitie van thatcherisme als de betekenis voor de Britse geschiedenis zijn onder wetenschappers omstreden. Op het gebied van ideologie wordt thatcherisme door voormalig minister van Financiën Nigel Lawson omschreven als politiek beleid dat uitgaat van vrijemarkteconomie, lage overheidsuitgaven en belastingverlagingen, gepaard met een Brits-nationalistische boodschap.[2] Ook het kabinet van premier Tony Blair, dat met New Labour de verkiezingen van 1997 had gewonnen, hield een aantal van Thatchers beleidspunten in stand, waaronder deregulering, privatisering van nationale industrieën, flexibilisering van de arbeidsmarkt, marginalisering van de vakbonden en verdere devolutie, overdracht van bevoegdheden naar lokale overheden.[3] Thatcher zelf vond dat zij een libertarische beweging binnen de Conservative Party had gecreëerd.[4][5]