Een volder of voller was een ambacht in de lakennijverheid. Het vollen of vilten van de geweven of gebreide[1] wollen stof of ruwe wol en soms ook dat van leder,[2] was een onderdeel van de stofvervaardiging. Bij het vollen wordt er door beweging voor gezorgd dat de wolvezels in elkaar gaan haken en zo een kompakte stoflaag vormen, de stof krimpt ca. 10-20%.[1][3] Door de opkomst van machines op water- wind- en later stoomkracht die de bewerking konden uitvoeren is het beroep nagenoeg uitgestorven. In sommige culturen en ook als hobby wordt de techniek nog steeds gebruikt.[4][5][6] Vollen werd voorheen ook wel walken genoemd.[7]