Witte dovenetel | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||||
Lamium album L. (1753) | |||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||
Witte dovenetel op Wikispecies | |||||||||||||||||||
|
De witte dovenetel (Lamium album) is in Europa een algemeen voorkomende, vaste plant. Ondergronds kent de plant ver vertakte uitlopers.
De vierkante, holle stengel is afstaand behaard, De bladeren zijn paarsgewijs tegenoverstaand. Aan de voet van de steel zijn de bladeren hartvormig, aan de top meer langwerpig. De bladeren zijn evenals die van brandnetels getand. De naam dovenetel (en ook het Engelse deadnettle) is hiervan afgeleid, hij brandt namelijk niet. Bovendien is het sap uit de bladeren van de dovenetel te gebruiken om de pijn van een steek van een brandnetel te verminderen.[1] Hij 'dooft' als het ware de pijn.
Het meest opvallende kenmerk van de plant zijn de witte (soms geel aanlopende) bloemen. Deze ontspringen in het bovenste deel van de plant kransvormig rondom de plaats waar de bladeren uit de stengel komen. Zo'n krans bestaat uit acht of meer lipvormige, 2-4 cm grote bloemen. Elk van de bloemen heeft een lange, gebogen kroonbuis en een vijftandige kelk. De voorste twee van de vier meeldraden zijn langer dan de andere twee.
De bloeitijd is van april tot oktober. De plant kan tot 1,5 m hoog worden, maar blijft afhankelijk van seizoen, standplaats en klimaat ook steken bij 30-40 cm.
Het zaad heeft een mierenbroodje, waardoor het door mieren verspreid wordt.